Het akelige gekras klinkt echoot door mijn hoofd. Nooit eerder zag ik een raaf en nooit eerder had ik verwacht er bang voor te zijn, maar toen deze samen met nog wat andere op het dak van onze bus landen en daar hun klauwen begonnen te scherpen, durfde ik toch niet meer naar buiten. Sowieso had ik niet zo veel zin gehad om mee te gaan op schoolkamp. Drie nachten slapen in een klamme tent, vroeg opstaan en dan braaf de instructies van onze docenten op volgen. Ik begrijp niet zo goed waarom we aan heb begin van het jaar op kennismakingskamp moeten, vooral omdat we al drie jaar in dezelfde klas zitten. Zo’n kamp doe je toch alleen in de eerst? Mijn klasgenoten en met namen Thorne – mijn vriendje – vinden kamp wel leuk. Voor hen is het drie dagen lang, alles doen wat god – of in ons geval meneer Miller – verboden heeft.
Zo kregen we een hele lijst aan voorwerpen die we absoluut niet mee mochten nemen op kamp. Die lijst begon al goed. Geen alcohol, had erboven aangestaan, gevolgd door wiet, aanstekers en zelfs sigaretten zijn dit reisje niet toegestaan. Niet dat ik moeite had om die dingen thuis achter te laten, het eerst op de lijst van spullen die niet mee mochten wat ik wel vervelend vind is mijn telefoon. Stel nou dat we verdwalen, dan kunnen we ook niemand bereiken en het is nou ook niet zo dat ik of mijn vrienden goed genoeg Frans of Duist spreken om aan een Zwitser de weg te vragen.
“Elara! Waar blijf je nou?”
Mijn beste vriendin Roos staat in het gangpad van de bus. Nu de meeste van mijn klasgenoten zich een weg naar buiten hebben gevochten, is het een stuk aangenamer binnen en op het dak van de bus zitten nog altijd die raven.
“Ik kom zo, echt waar?”
Roos schudt haar hoofd, maar dringt verder niet aan. Naast haar verschijnt Thorne, zijn blonde krullen vallen nonchalant opzij en zijn blauwe ogen zijn net zo stalend als altijd. Hij loopt Roos voorbij en trekt me overeind. Uit gewoonte sla ik mijn armen om hem heen en knuffel ik hem, ik voel dat hij me een kus op mijn hoofd geeft. Ik kijk hem aan en wacht tot hij me zoent, maar dat doet hij niet. Op datzelfde moment komen namelijk Max en Kai de bus in met een hoop herrie. Ze gooien iets naar Thorne toe en hij vangt het op. Ik kan niet zien wat het is, omdat hij het gelijk in de zak van zijn bomber steekt en vervolgens mijn hand vast pakt en me achter hem aan trekt.
Buiten werp ik een angstige blik in de richting van het dak, maar tot mijn verbazing zie ik geen één raaf zitten. Het zou kunnen zijn dat ze meer aan de andere kant van het dak zitten, waardoor ik ze nu niet kan zien. Toch geeft het me een onbehagelijk gevoel. Zoiets als een spin zien is niet eng, maar een spin niet meer zien dat is eng. Nog een reden om dit kamp te verafschuwen, er zitten hier vast een heleboel beestjes. Ineens voel ik iets kriebelen in mijn nek. Geschrokken grijp ik ernaar, maar constateer dan dat het Charlotte is die me plagerige kietelt. Hard lachend slaat ze haar armen om me heen en fluistert in mijn oor.
“Je bent een te gemakkelijk doelwit.”
Ze heeft gelijk, ik probeer me wel dapper voor te doen, maar in werkelijkheid ben ik bang voor alles. Stiekem in een lokaal de pauze doorbrengen, als het even kan toch liever niet. Chocolademelk uit de kantine van de leraren halen, nee dank je. Soms vraag ik me af waarom mijn vrienden eigenlijk bevriend met me zijn. Ik ben saai, snel bang en een beetje een boekenwurm. In de brugklas ook nog is een lelijke boekenwurm, met muizig bruin haar en een bugel. Toch zag Thonre iets in me, want rond de kerst vroeg hij me mee uit een maand later hadden we verkering en nu zijn we twee en een half jaar verder. De meeste stelletjes bij ons op school over leven de zomervakantie niet, of de herfst-, mei- en wintersportvakantie. Dat is ook niet zo gek, als je het hele jaar samen bent en er dan ineens achter komt dat er meer vissen in de zee rondzwemmen tijdens een vakantie in Kroatië of op de top van een skihut in Noorwegen.
“Eindelijk onze tassen,” verzucht Charlotte en ze laat mijn nek los.
Met zijn zessen – ons groep je dus, bestaande uit Roos, Charlotte, Kai, Max, Thorne en ikzelf – lopen we naar de chauffeur toe die onze tassen net naast de bus neer zet. Thorne laat mijn hand los en pakt zijn tas en de mijne van de grond. Het liefst zou ik tegen hem zeggen dat ik die tas echt wel zelf kan dragen, maar ik weet dat hij het fijn vindt als ik hem nodig heb. Blijkbaar werkt dat zo met jongens. Je moet ze het gevoel geven dat ze onmisbaar zijn en dan gaat het goed.
Roos heeft zich los gemaakt van ons groepje en staat nu bij onze mentor. Waarschijnlijk vraagt ze welke tent voor ons is. Het was al een heel gedoe om met zijn drieën in een tent te mogen. Gelukkig waren alle meisje uit onze klas al opgedeeld in groepjes van vier en wilde er niemand uit de andere klas in een tent met drie relatief onbekende. De jongens hadden daarentegen wel een beetje peg. Zij zitten nu op geschept met Robbert, de betweter van de klas. Je kan nog geen normale zin uitspreken of hij verbetert je al. Tenminste dat doet hij bij mij. ‘Nee Elara het is beter dan jij niet beter als jij.’ Echt om helemaal gek van te worden. Niemand wilde een tent met hem delen, dus werd hij bij Thorne en de andere geplaatst. Wat logische was natuurlijk, zij zijn ook met zijn drieën. Huppelend komt Roos weer naar ons toe en zegt:
“We mogen zelf een tent kiezen, als we opschieten staan ze naast elkaar.”
Zo snel als we kunnen lopen we in de richting die door onze docenten is aangewezen.
De eerste tenten zijn al bezet als we het veld op lopen, maar verder naar achter dicht op een donkere bosrand staan nog wel een heleboel vrije tenten. Waarschijnlijk durfde niemand daar te slapen, ik eigenlijk ook niet.
“Dit is perfect, ver weg van de leraren.” Kai laat zijn rugzak in het gras zakken en ritst de tent waar we voorstaan open. Ongeveer te gelijker tijd komt Robbert aan lopen met zijn handen in zijn zij, wat er een beetje gek uitziet. Robbert is namelijk naast een betweter ook net zo dun als een lantarenpaal of misschien nog wel dunner, hij heeft een grote zwarte bril met dikke glazen en de kledingsmaak van iemand uit de jaren zeventig. Al die verschrikkelijke kleurtjes en patroontjes, ik kan me niet voorstellen dat iemand dat echt mooi vindt.
“Ik heb al een tent voor ons geregeld, daar.” Robbert wijst in de richting van een groep tenten. “Die zijn dichter bij het toiletgebouw en de ontbijtzaal.”
“En niet zo dicht bij een donker bos,” mompel ik. Helaas lijkt niemand zich voor mijn te interesseren.
“En dus ook dichter bij de leraren,” zegt Max.
Robberts houding lijkt te veranderen in de van een klein kind dat zijn zin niet krijgt. Hij stampt met zijn voet op de grond en zegt:
“Ik wil in de andere tent en we moeten delen.”
Charlotte schiet in de lach en Kai pakt Robbert bij zijn schouder.
“Ooit van democratie gehoord? Wij hebben besloten dat we hier willen liggen. Meerderheid.”
Robberts bleke gelaat wordt eerst nog bleker, maar dan loopt hij rood aan en stapt er vandoor. Ik weet nu al dat dit betekent dat er over minder dan een minuut een briezende meneer Miller voor ons staat. In mijn hoofd hoor ik hem al zeggen, ‘Robbert hoort ook bij jullie, hou een beetje rekening met je klasgenoot.’
“We kunnen toch best kijken of er nog een tent vlakbij die van Robbert vrij is?”
“Liefie, we weten dat je niet van ruzie houdt. Maar kom op dit is onze kans om te doen wat we willen.”
Thorne slaat zijn arm om mijn middel en kust me. Een beetje vertwijfelt sla ik toch mijn armen om hem heen. Het liefst zou ik nu zeggen dat ik me ook niet prettig voel zo dicht bij de bosrand. Het voelt net alsof er iemand van uit de schaduwen naar me kijkt.
“En wat als meneer Miller zegt dat jullie in die tent voor moeten gaan liggen?”
“Dan sluip ik in elk geval naar jullie toe en blijf ik bij je.”
Naast me hoor ik Charlotte een kots geluidje maken. Lekkere vriendin heb ik, maar goed het zal er vast allemaal heel ‘romantisch uit zien.
“Slijmbal,” lacht Roos. “Kom we gaan onze spullen in de tent leggen.”
Ik heb net mijn slaapzak uitgerold als ik van buiten de tent stemmen hoor. Natuurlijk is het onze mentor samen met Robbert. De stemmen van Kai en Max klinken kwaad en die van Robbert schel. Als ik beter luister merk ik dat ze in discussie zijn over de tent. Thorne zijn stem hoor ik niet, misschien houdt hij zich op de achtergrond of hij is precies nu naar de wc ofzo. Charlotte en Roos horen de ruzie ook en kruipen onze tent uit. Samen staan we sterker dan alleen. Even twijfel ik, maar dan volg ik ze ook naar buiten. Misschien kunnen we meneer Miller ervan overtuigen dat de jongens hier moeten blijven. Helaas voor ons zijn we net te laat. Meneer Miller en Robbert draaien zich om en lopen het grasveld over in de richting van de andere tenten.
“Die lul, deze tent is over en we mogen er niet eens in slapen.”
Over… dat betekend dat als Thorne, Kai en Max ergens anders slapen we hier verder alleen liggen. Mijn maag draait zich om bij die gedachten en dan ren ik achter meneer Miller en Robbert aan.
“Het heeft geen zin Elara,” hoor ik Kai achter me roepen.
Ik ren het grasveld verder over tot ik mijn leraar en irritante klasgenot heb ingehaald. Hijgend blijf ik naast ze staan.
“Kunnen de jongens niet gewoon naast ons blijven slapen?”
Mijn leraar trekt zijn wenkbrauwen een stukje op.
“Dat zou niet eerlijk zijn, tegenover Robbert.”
“Hoezo? Hij heeft niet eens gevraagd of ze het er mee eens waren.”
“Toch was ik eerst,” zegt Robbert op zo’n lekker puh manier.
Kinderachtig. Ik moet mijn best doen om mijn tong niet naar hem uit te steken.
“Het is ook beter voor de rust van dit kamp als jullie niet naast elkaar in een tent slapen.”
“Dus u laat drie meisjes, helemaal alleen aan de rand van een bos liggen?” vraag ik in een laatste poging om mijn zin te krijgen.
“Elara,” zucht meneer Miller. “We staan op een campingterrein, jullie liggen daar niet echt alleen.”
Met die zin lijkt het gesprek over te zijn. Meneer Miller begint weer te lopen en Robbert volgt hem met een triomfantelijke blik. De sukkel. Het allerliefste had ik die grijns nu van zijn gezicht geslagen, maar zelfs al zou ik dat gedurfd hebben had ik waarschijnlijk gemist of mijn hand gekneusd ofzo iets.
Met een diepe zucht draai ik me om naar de deur van het toiletgebouw. Het is donkerbuiten en ik ben helemaal alleen. De rest zit in de groepsruimte, maar ik moest zo nodig naar de wc. Helaas wilde Roos en Charlotte allebei niet mee. Natuurlijk niet, zij waren veel te druk bezig met hun spelletje monopolie. Buiten hoor ik de raven krassen. Met mijn hand op de deurkruk blijf ik vertwijfeld staan. Ik kan hier niet de hele nacht blijven staan, aan de andere kant zullen mijn vrienden toch wel merken dat ik nog steeds niet terug ben. Ik kijk door het raam in de deur, zo ver weg is de groepsruimte niet. Als ik goed kijk kan ik zelfs de omtrek van het bebouw zien in deze donkere nacht. Met bonkend hart stap ik naar buiten en loop over het grasveld naar de groepsruimte. Hoe wel het me moeite kost om niet naar boven te kijken en me te focussen op mijn ademhaling haal ik de over kant… bijna. Boven mijn hoofd hoor ik weer het ellendige gekras van de vogels en nu kijk ik omhoog. Precies op hetzelfde moment dat één van de raven zich los maakt uit de zwerm en zich recht op me stort. Beschermend hef ik mijn armen omhoog zodat het dier niet bij mijn hoofd kan komen. Een scherpe pijn schiet door mijn arm als de raaf met zijn klauw mijn arm raakt. Bibberend van angst laat ik mijn armen zakken. Het is stil, misschien zelfs wel een beetje te stil. Zo snel als ik kan loop ik verder naar de groepsruimte. Mijn arm prikt en ik wil het liefst heel hard huilen, maar ik moet nu rustig blijven. Eindelijk bereik ik de groepsruimte. In het zwakke buitenlampje kijk ik naar mijn arm, waar ik min of meer diepe sneeën en veel bloed verwacht. Alleen is er geen bloed, zelfs geen lelijke schram. Alleen drie kleine zwarte krasjes die schuin over mijn pols lopen. Hoe langer ik ernaar kijk hoe vreemder ze worden, ze kronkelen, lijken in mijn huid te worden opgenomen. Zou ik mijn verstand verliezen? De plek van de zwarte krasjes prikt, maar de pijn lijkt af te nemen. Ik kijk even door het raam van de groepsruimte en zie mijn vrienden nog steeds hetzelfde spel spelen. Dan kijk ik weer naar mijn pols. De zwarte krasje beginnen langzaam lichtroze te worden, maar dan zie ik dat de aderen die normaal blauw kleuren een zwartige gloed geven. Wat krijgen we nou. Paniekerig kijk ik weer naar binnen, moet ik dit aan mijn vrienden laten zien. Ik kijk naar Thorne, zou hij me geloven? Ik wil weer naar mijn arm kijken, maar dan zie ik een man de ruimte binnen stappen. Hij is lang waarschijnlijk midden twintig heeft donkerbruin haar tot op zijn schouders en is helemaal in het zwart gekleed. Ik wil wegkijken, maar dan kruisen onze ogen elkaar. Er loopt een rilling over mijn rug. Die ogen…
Reactie plaatsen
Reacties
Hoe gaat het verhaal verder?
Wie is de vreemde man:
*De zoon van de caming eigenaar
*Een stager
*Een camping gast
*Iemand uit het dorp die af en toe helpt
Hoe heet de vreemdeling
*Rafale
*Corvin
*Ronan
*Noctis