Hoofdstuk 1 - Waar de zee me riep

Gepubliceerd op 26 mei 2025 om 10:00

Hoofdstuk 1 Huis aan zee

Zoals wel vaker was de zee ook vandaag weer onrustig net als op die avond. Niet woest, niet kalm. Een soort onbesliste deinende ademhaling, alsof de oceaan iets wist wat zij nog achter moest komen.

      Amelie stond in het open raam van haar slaapkamer, de witte gordijnen bol als zeilen in de wind. Onder haar strekte het grindpad zich uit naar het terras, waar Mira haar rode haren aan het vlechten was in het gouden avondlicht, waardoor het bijna leek of ze in vlammen op ging. Verderop in de tuin stond Edward, druk met het ontkurken van een fles wijn. Hoewel zijn houding ontspannen was, kende Amelie hem goed genoeg om te weten dat hij ergens aan dacht. Hij keek namelijk niet naar de kurk. Hij keek naar haar. Ze wist niet hoe hij kon weten dat ze in het raam verschenen was, maar nu trok er een blos over haar wangen. Snel draaide Amelie zich weg en liep een tikkeltje te snel in de richting van de trap. Ze wist maar al te goed dat Mira en Liza beneden op haar zaten te wachten, hoe erg ze er ook tegen op keek om de avond op dezelfde plek door te brengen al Edward en zijn beste vriend Twan.

      "Ze staren weer," zei Mira zacht, toen Amelie naast haar kwam zitten. "Allebei."

      "Dat verbeeld je je," loog Amelie. Ze had de blik van Edward al gevoeld, als een warme vlam op haar huid al was ze expres met haar rug naar de jongens toe gaan zitten. Twan — die was die ochtend letterlijk tegen haar opgelopen in de keuken. Alwéér. Ze wist best dat het zijn manier was om contact te maken. Er eerst voor laten zorgen dat ze haar melk over haar nieuwe blouseje heen gooide en dan aanbieden om een nieuw glas voor haar in te schenken. Ze had het aanbod zoals zo vaak afgeslagen en had zich vlug naar uit de voetengemaakt. Hij kon de rommel wel voor haar opruimen.

      "Het seizoen is begonnen," verzuchtte Mira dromerig. "En blijkbaar ook het jagen."

Amelie zei niets. Sinds haar moeder haar het huis uit had gezet — met die ijskoude woorden: ‘Als je niet verloofd terugkomt, kom je helemaal niet terug’ — woonde ze hier, aan zee, in het huis van haar beste vriendin en haar broer. Ruim een jaar. Een huis vol herinneringen aan zomeravonden, kussengevechten, gestolen cocktails blikjes op het balkon. En nu? Alles was veranderd. Iedere blik, ieder woord, zat vol gewicht. Ze waren geen kinderen meer en dat wist Amelie, maar toch verlangde ze naar nog één zo’n avond. Zorgeloos als een klein meisje.

      Twee mannen hadden haar hun aandacht gegeven. En haar stilte — dát hadden ze opgevat als mysterie. Beiden hadden haar al gevraagd. Niet formeel, niet met ringen, maar met van die zinnen die het ‘et net niet waren.

      "Als jij mee zou gaan, zou ik blijven." — Twan.

      "Je weet dat ik je niet voor niets altijd eerst zoek." — Edward.

En zij? Zij had gelogen. Uit angst om los te moeten laten, om volwassen te moeten worden. Hoe wel de mannen om haar heen, die angst niet deelde.

      "Liza... Liza zou een betere keuze zijn." had ze gezegd.

Op dat moment was ze er van overtuigt geweest dat het klopte, maar nu de zon onder begon te gaan en haar laatste avond als meisje voor de deur stond voor het seizoen weer zou beginnen vroeg ze zich af of ze misschien een vergissing was begaan. Nu draaide de wereld zich om. Liza straalde. Twan lachte naar haar zoals hij naar Amelie had gelachen. Edward was in die middag kouder geworden. Afstandelijker. Alles leek uit haar handen te glippen — en toch was ze blij voor haar vriendin. Hoewel ze het tegelijktijd ook moeilijk vond om aan te denken. Er was iets veranderd in haar.  Die nacht, precies een jaar geleden, het was al laat op de avond geweest toen ze het seizoen opende met vuurwerk. Alleen was Amelie daar niet mee bezig geweest, ze was de trap van het jacht af gerend. Gevlucht voor de society en de jongen Diederik die al plannen maakte om haar een aanzoek te doen, toen ze nog op de middelbare school zaten. Het was glad geweest op het denk, waardoor ze uitgleed. Op hetzelfde moment had de zee hard tegen het schip aan gebeukt en was ze over de reling gevallen. Haar hart bonkend van wanhoop raakte ze het water. En iemand had haar gered.

Ze was wakker geworden in het zand. Twan boven haar, handen trillend, blik vol zorgen. Maar in haar hoofd? In haar dromen? Bleef één gezicht terugkomen: ogen als diep water, haar als zeewier. De volgende dagen had ze zich terug getrokken. Ze sliep slecht, ze droomde over haar val en de vreemde stem alsof iemand van onder water tegen haar sprak en die stem zei steeds maar één ding:

"Kom terug."

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.